next up previous
Next: Conclusies Up: Zedelijkheid Previous: Het huwelijk

Sexuele orientatie

Een onrustbarend groot gedeelte van de mensheid meent sexuele aantrekkingskracht te voelen voor leden van slechts één geslacht. Dit zijn de monosexuelen, onder te verdelen in androsexuelen---zij die zich aangetrokken voelen louter tot leden van het manlijke geslacht---en gynosexuelen---zij die zich aangetrokken voelen louter tot leden van het vrouwlijke geslacht.

Veel monosexuelen denken dat hun sexuele orientatie van nature gegeven en onveranderbaar is. Dit idee heeft onlangs bijval gekregen van wetenschappers die verschillen geconstateerd hebben in de hersenen van androsexuele en gynosexuele mannen. Maar, zoals met veel wetenschappelijke observaties het geval is, zijn er er allerlei verklaringen mogelijk. Het zou natuurlijk kunnen wezen dat mensen met andro- of gynosexuele hersenen geboren worden en dat dit hun sexuele voorkeur determineert. Maar evenzeer is het bijvoorbeeld mogelijk dat een andere levensstijl en andere psychologische problemen die de verschillende sexuele orientaties met zich mee kunnen brengen tot een andere ontwikkeling van bepaalde hersenfragmenten aanleiding geeft. Vooralsnog meen dan ook ik dat er geen biologisch bewijs is voor de natuurlijkheid van monosexueel gedrag.

Daarintegen zijn er diverse argumenten tegen de natuurlijkheid van monosexualisme aan te voeren. In het dierenrijk bijvoorbeeld is zuiver monosexueel gedrag een zeldzaam verschijnsel, dat met name voorkomt bij dieren waar het mannetje aangetrokken wordt door geurstoffen die alleen door vrouwtjes verspreid worden.

Maar de belangrijkste reden om aan de natuurlijkheid van monosexualiteit te twijvelen, is voor mij dat ik me haast niet voor kan stellen hoe een monosexuele orientatie mogelijk is. Stel je voor dat iemand claimt alleen sexuele aantrekkingskracht te voelen voor mensen wier lengte, afgerond op hele centimeters, een even aantal bedraagt. Zou je dan geloven dat dit een aangeboren eigenschap is? Mijn argument hiertegen is dat om vast te stellen of iemands lengte een even danwel een oneven aantal centimeters is, een preciese meting nodig is, en dat het (analytische) gedeelte van de persoonlijkheid dat de meting verricht niet veel invloed heeft op het meer onderbewuste gedeelte dat bepaalt of de gemeten mens sexueel aantrekkelijk is.

Het is een zelfde soort redenering die mij doet twijvelen aan de natuurlijkheid van monosexualiteit. Veel mensen claimen dat ze zich voornamelijk op grond van geestelijke eigenschappen sexueel tot anderen aangetrokken voelen. Maar hoewel er verschillen zijn tussen de geestelijke eigenschappen van de gemiddelde man en de gemiddelde vrouw, zijn de verschillen tussen individuele mannen onderling en individuele vrouwen ondeling veel groter. Het kan dus best wezen dat als je valt op een verzameling eigenschappen die kenmerkend is voor mannen, er af en toe een vrouw opduikt die precies de gewenste eigenschappen heeft. Geestelijke eigenschappen zijn daarom ontoereikend om monosexualiteit te verklaren.

Onder de categorie lichamelijke eigenschappen wordt wel eens aangevoerd dat sexuele contacten tussen mannen onderling, danwel tussen vrouwen onderling, minder bevredigend zijn vanwege een gebrek aan penissen danwel vagina's. Maar lieden die dit soort contacten hebben uitgeprobeert en vergeleken met man-vrouw contacten, plegen het niet met deze veronderstelling eens te zijn. Bovendien zijn er talrijke vormen van lichamelijk contact, zoals kussen en knuffelen, die niet veel met geslachtsdelen te maken hebben en toch leiden onder monosexueel gedrag.

Als er dus enige grond voor monosexualiteit is anders dan ons cultuurpatroon (i.e. vooroordelen en indoctrinatie), moet het de algemene vormgeving van mannen en vrouwen zijn. Androsexuelen vallen op manlijke vormen en gynosexuelen vallen op vrouwlijke vormen. Alhoewel dit theoretisch mogelijk is, vraag ik mij af of de verschillen in vormgeving werkelijk toereikend zijn om monosexualiteit te verklaren. Zo zijn er bijvoorbeeld uitgesproken lelijke mannen en uitgesproken knappe vrouwen in de wereld (en omgekeerd), zelfs in de ogen van een androsexueel. Zou de androsexueel dan toch de vormgeving van de lelijke man verkiezen boven die van de knappe vrouw? Het zou kunnen, maar ik kan het me moeilijk voorstellen.

Een illustratie van mijn twijfel hieraan wordt bijvoorbeeld gegeven door een stripje uit een krant in de tijd dat lang haar voor mannen populair werd. Op het eerste plaatje ziet een man een langharig medemens voorbijlopen, en onmiddeling stijgen er hartjes uit hem op. Op het tweede plaatje spreekt de man het langharige medemens aan, dat op het derde plaatje manlijk blijkt te zijn, en de andere man druipt teleurgesteld en beschaamd af. Dit stripje, dat naar mijn mening ons cultuurpatroon in deze treffend weergeeft (alhoewel de kritiek op lang haar inmiddels wel over is), duidt er op dat monosexualiteit, en met name heterosexualiteit, ingebakken is in ons cultuurpatroon en geen natuurlijke eigenschap is.

Een sterk argument voor de stelling dat monosexualiteit een questie van vooroordelen is, is de tevredenheid van monosexuelen met hun sexuele orientatie. Stel je voor dat je geboren was met een sexuele orientatie die alleen sexuele intresse toelaat voor lieden die op 29 februari geboren zijn, een gebroken hoektand hebben en op een centimeter nauwkeurig 1,83 meter lang zijn. Dit zou de partnerkeuze drastisch beperken, zodat je niet veel eisen kan stellen aan de andere karacterestieken van een potentiële partner. Bovendien ontneemt het je de mogelijkheid intiem te worden met iemand die mooie eigenschappen heeft, maar toevallig niet op 29 februari geboren is. Het lijkt me in zo'n geval logisch om toe te geven dat je beter af zou zijn met een minder restrictieve sexuele orientatie.

Welnu, om precies dezelfde reden is monosexualiteit een tekortkoming, ongeacht of het een aangeboren danwel aangeprate tekortkoming is. Ik zou daarom van bijvoorbeeld heterosexuelen een bekentenis verwachten in de geest van ,,Ok, ik ben hetero, maar ik zou eigenlijk liever bisexueel zijn'', of op zijn minst ,,ik zou net zo lief bisexueel zijn''. Maar de meeste heterosexuelen zijn blij met hun handicap, en zouden het erg onprettig vinden als ze plotseling bisexueel bleken te zijn. Dit is uiteraard even irrationeel als de gedachte ,,blij dat ik geen bosbessen lust'', of ,,blij dat ik geen minuut kan genieten van kunst, natuur of de aanwezigheid van medemensen''. Mijn vermoeden is echter dat veel monosexuelen die liever bi zouden wezen, niet lang monosexueel blijven. En degenen die blij zijn met hun eenzijdige orientatie zijn kennelijk geindoctrineerd door ons cultuurpatroon, en vormen daarom geen bewijsmateriaal voor de natuurlijkheid van monosexualiteit.

Overigens is het alternatief voor monosexualiteit natuurlijk niet bisexualiteit, een tweezijdige sexuele voorkeur. Zo ben ik zelf bijvoorbeeld septisexueel: ik heb een zevenzijdige sexuele voorkeur. Ik heb namelijk geen dogmatische afkeer van sexueel contact met iemand die op een maandag geboren is, evenmin voel ik enige weerzin tegen sex met iemand die op een dinsdag geboren is, en zo verder, voor alle dagen van de week.



next up previous
Next: Conclusies Up: Zedelijkheid Previous: Het huwelijk

Rob van Glabbeek